Op 23 juni 2003 veranderde mijn leven: de dag dat ik bij de Marechaussee begon. Eindelijk kon ik mijn verrotte verleden achter me laten. En achteraf ook de paar mensen van wie ik hield en waar ik later spijt van had. Toen niet. Toen ging ik op in mijn toekomst.
Ik was achttien jaar en te dik voor mijn leeftijd. Ik sportte dan ook weinig en leefde nauwelijks gezond. Echte discipline had ik ook niet, hoewel ik streng kon zijn voor mijzelf. Dat maakte het bijbrengen ervan niet heel lastig. Ja: het uniform veranderde me. Het stond me goed, staalde me en deed me stralen.
De opleiding tot Marechaussee was veilig, de praktijk bleek gevaarlijk en ik schrok van het verschil. Schiphol werd mijn werkgebied in april 2004 en verrassend snel, al binnen enkele dagen, werd ik geconfronteerd met leven en dood. Kan je zo jong eigenlijk wel het uniform dragen? De kleding en het koppel zelf gaan wel: het is het gewicht van de verantwoordelijkheid dat veel en zwaar weegt.
Maar ik houd mijzelf voor de gek. Dit is wat ik nu denk, heel veel jaren later. Maar toen? Het dragen van mijn uniform voelde… fantastisch! Eindelijk kon ik doen wat ik altijd al wilde doen: mensen helpen, onrechtvaardigheid bestrijden. Als kind kon ik alleen maar weglopen van geweld en onrechtvaardigheid, of er hooguit een beetje tussenkomen. Nu, in uniform, was ik getraind en had ik de bevoegdheid. Waar ik jarenlang een stap terug moest doen, mocht en moest ik nu voorwaarts stappen.
En dat deed ik, net zoals al mijn collega’s bij defensie, politie, brandweer en zorg vrijwel elke dag doen. Eerst moest ik wennen aan al die blikken, zodra ik in uniform liep. Uniformgewenning heet dat. Dus: kin omhoog en borst vooruit. Ik ben er immers voor de wereld, dus laat die wereld maar zien dat ik haar aankan!
Elke stap en elke dag brachten mij meer ervaring en zelfvertrouwen. Misschien zat ik soms niet lekker in mijn vel, ik zat wel in mijn uniform en daar gedroeg ik mij naar. Terugschrikken deed ik niet, twijfels duwde ik weg. Voorwaarts! En de opluchting die soms in de ogen van mensen stond te lezen, was de opluchting die het uniform hun gaf: die kracht, zekerheid en bescherming.
In uniform beleefde ik bijna dagelijks heftige momenten, maar ook een aantal grote incidenten zoals de Schipholbrand in 2005, het neerstorten van een toestel van Turkish Airlines en de aanslag op Koninginnedag in 2009. Het waren grote incidenten met enorme impact op mensenlevens. Achteraf ook op het mijne, maar dan op moeilijk vergelijkbare schaal met de echte slachtoffers die er hun levens of geliefden verloren. Het waren ook incidenten die de samenleving schokten en het wereldnieuws haalden. En het waren gebeurtenissen die zich misschien in omvang en aandacht onderscheidden, maar die qua stress en persoonlijke impact vergelijkbaar waren met die incidenten, groot en klein, die wij allemaal in uniform vrijwel dagelijks meemaken en die voor ieder van ons zeker zo intensief en ingrijpend zijn. Niet dat we daar al te veel over praten. Dreiging, geweld en dood zijn nu eenmaal vrij alledaags. We zijn ervoor om die te weerstaan en te verzwakken. Daarom dragen we ons uniform en dat uniform maakt ons sterk. Maar stress geeft het wel. Stress wordt ervaring.
Elke incident, groot of klein, gebeurt ten minste twee keer. De eerste keer, in het moment, handel je ernaar. Het uniform stuurt de handelingen en beschermt de emoties. De tweede keer verwerk je de indrukken die niet altijd bewust in jou onder het uniform zijn gekropen.
Dit gebeurt bij mij alleen als het uniform uit is; zodra ik een deel van de kracht en zekerheid van het uniform heb afgelegd. Dan ben ik even niet meer beschermd tegen de wereld die ik dien te beschermen. Dan komen de incidenten alsnog keihard binnen, of sluipen ze juist vanuit de kelder van mijn verleden naar boven. Want ze zaten er al veel langer: die onderhuidse tatoeages; die onder stress in mijn hersenen gebrande indrukken. Die flitsen en fragmenten, die eerst nog onmerkbaar als minuscule messen mijn ziel aan flarden sneden om dan later met samoerai zwaarden het werk van binnen af te maken, terwijl er van buiten niets te zien was.
Ik heb hier veel over nagedacht: over die incidenten die hun sporen achterlaten. Over die littekens, die onzichtbaar zijn onder het uniform. Ik heb hier over nagedacht, noodgedwongen, net zoals ik heb nagedacht over mijn jeugd, hoe het uniform mij van die ellende heeft gered zodat ik anderen kon gaan redden. Maar ook over hoe het uniform lange tijd de littekens voor mijzelf verborgen hield. Hoe ik functioneerde zolang ik het droeg, maar instortte zodra ik het uitdeed. Op die momenten stond ik daar in al mijn kwetsbaarheid. En dan? Dan kwamen de demonen.